De 8 belangrijkste conclusies van de Pension Survey 2014
1/ De sociale doelstelling van de pensioenplannen verdwijnt naar de achtergrond. Ze evolueren naar een vorm van uitgesteld loon.
Ondernemingen blijven hun pensioenplannen wijzigen, niet in het minst door om te schakelen van te bereiken doel naar vaste lasten plannen, die nu reeds tweederde van de pensioenplannen uitmaken. Goed één decennium geleden was dat net omgekeerd.
2/ De democratisering van de 2de pijler geambieerd door Minister Vandenbroucke bij de publicatie van de WAP (Wet betreffende Aanvullende Pensioenen) dd. 2003 is een feit.
Het aantal ondernemingen dat een pensioenplan voorziet voor arbeiders is de laatste jaren sterk toegenomen, en dit in grote mate dankzij de sectorplannen. Hun aantal is meer dan verdrievoudigd sinds de invoering van de WAP, maar de gemiddelde bijdrage van deze stelsels is minder dan 1,5% van het jaarsalaris. Het niveau van sectorale pensioenstelsels blijft beduidend lager dan dat van ondernemingspensioenen, ook al zien we in heel wat sectorplannen een kleine stijging van de pensioenbijdragen.
3/ Het Belgische wettelijke pensioen staat onder druk en is één van de zwakste van Europa. De tweede pijler is dus een absolute must!
De vervangingsgraad van het bruto wettelijk pensioen bedraagt voor een kaderlid 33%. Netto is dit 49%, of minder dan de helft van het inkomen op de vooravond van de pensionering. Op basis van realistische hypotheses kan een gemiddeld aanvullend pensioen tijdens de volledige loopbaan dit percentage verhogen tot 83% op 65 jaar.
4/ Het eenheidsstatuut is moeilijk te implementeren op het gebied van aanvullende pensioenen. Op globaal niveau stellen wij een evenwicht vast!
Door het wettelijk pensioenplafond van de salarissen, toegepast door de sociale zekerheid, kunnen we stellen dat de vervangingsgraad bij pensionering van arbeiders belangrijker is dan deze bij bedienden. Zoals de naam aangeeft, vult het aanvullend pensioen dit wettelijk stelsel aan en herstelt deze enigszins het evenwicht. Afzonderlijk gezien zijn er duidelijk verschillen tussen bediende en arbeider … en het is dit verschil dat wordt aangekaart in het kader van de harmonisatie van de statuten.
5/ De harmonisatie van de statuten voor arbeiders en bedienden kan de Belgische ondernemingen ongeveer 420 mio EUR kosten, hetzij meer dan 1% van de salarismassa van de arbeiders.
België telt ongeveer 1,2 miljoen arbeiders voor een bruto salarismassa van 40 miljard EUR. We schatten dat ongeveer 70% van de loontrekkenden op dit ogenblik een pensioenplan heeft. Als we de arbeiders zouden aansluiten aan de pensioenplannen van hun collega's bedienden, zou dit de Belgische werkgevers ongeveer 420 miljoen EUR per jaar kosten, bovenop de 500 miljoen EUR die ze nu reeds besteden aan het aanvullend pensioen. Per arbeider, vertegenwoordigt dit een gemiddelde stijging van de netto jaarlijkse pensioenpremie van zo'n 400 EUR per jaar.
6/ De overlijdensdekking kan in het kader van de problematiek van het eenheidsstatuut de ondernemingen snel geld kosten.
De mediaanplannen van de dekking overlijden tijdens de loopbaan verschilt afhankelijk van de categorie. Na zijn overlijden laat het kaderlid aan zijn begunstigden een kapitaal na van 38 maal zijn maandsalaris. Voor de bediende en de arbeider bedraagt het nagelaten kapitaal respectievelijk 30 maal en 17 maal het maandsalaris. Indien een arbeider dezelfde overlijdensdekking zou krijgen als een bediende dan zou de onderneming, wanneer zij hier niet voor verzekerd is, gemiddeld een extra jaarsalaris moeten neertellen bij het overlijden van een arbeider.
7/ Sinds 2010 zijn de verworven pensioenkapitalen van de kaderleden en bedienden op het einde van de volledige loopbaan licht gedaald, daar waar deze van de arbeiders toegenomen zijn.
De pensioenplannen drukken vaak het pensioenvoordeel uit onder de vorm van een kapitaal op 65 jaar. Op het einde van een volledige loopbaan, krijgt het kaderlid in het mediaanplan ongeveer 4 jaarsalarissen, de bediende iets minder dan 3 jaarsalarissen en de arbeider bijna 2 jaarsalarissen. Deze niveaus zijn licht gedaald voor het kaderlid en de bediende, en dit terwijl de levensverwachting blijft toenemen. Studies tonen aan dat er een correlatie bestaat tussen het onderwijsniveau en de levensverwachting. De pensioenplannen lijken hier tegen de stroom op te varen.
8/ De sectoren tonen verschillen wat betreft de aanvullende pensioenen.
De studie van de mediaanplannen per sector laat ons toe deze in stijgende lijn weer te geven voor wat betreft de pensioenen.
In tegenstelling tot het gezegde "De zoon van de schoenmaker draagt vaak de slechtste schoenen", biedt de sector "Bank & Financiën" de "mooiste" ondernemingspensioenen.