Met dit nieuw stelsel kan iedere werknemer een aanvullend pensioen opbouwen binnen de tweede pijler door zijn werkgever een stukje loon te laten inhouden. Dit wetsvoorstel werd goedgekeurd door de Kamer en zal drie maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad in werking treden. In principe kunnen de werknemers dus vanaf 2019 een VAPW-contract afsluiten. Dit stelsel wordt ingevoerd via een aparte Wet en zit dus niet vervat in de WAP.
Principe
De aanvullende pensioenopbouw binnen de tweede pijler gebeurt momenteel enkel op initiatief van de werkgever of de sector. Dankzij deze nieuwe Wet kunnen werknemers op eigen initiatief een aanvullende pensioentoezegging binnen de tweede pijler aangaan. In principe kan iedere werknemer een VAPW-contract afsluiten, maar in de praktijk zal dit voornamelijk gebeuren door werknemers die nog geen aanvullend pensioen opbouwen bij hun werkgever of door werknemers die slechts een laag aanvullend pensioen opbouwen.
In dat geval kan de werknemer aan zijn werkgever vragen om een bepaald bedrag van zijn nettoloon in te houden en te storten in het VAPW-contract. Deze stortingen zijn echter beperkt. De maximumbijdrage bedraagt 3% van het referteloon (of 1.600 € wanneer 3% van het referteloon lager is dan dit bedrag). Met referteloon bedoelt de wetgever het totale brutoloon dat is onderworpen aan RSZ-bijdragen en dat de werknemer tijdens het tweede jaar voorafgaand aan de storting heeft ontvangen. Op dit bedrag moeten alle aanvullende pensioenrechten in mindering worden gebracht die reeds werden opgebouw tijdens dit tweede voorafgaande jaar.
De werknemer die het plafond van 3%, hetzij 1.600 €, overschrijdt, zal dus geen VAPW-contract kunnen afsluiten.
Initiatief van de werknemer
De werknemer beslist zelf of hij een VAPW-contract wenst aan te gaan of te beëindigen. Hij bepaalt - binnen de door de wet voorgeschreven grenzen - hoeveel pensioenbijdrage de werkgever dient in te houden van zijn loon, alsook de betalingsfrequentie (maandelijks, driemaandelijks, enz.). De werknemer beslist eveneens aan welke pensioeninstelling hij zal bijdragen, namelijk een verzekeraar of een pensioenfonds van zijn werkgever. Kiest hij voor een verzekeraar, dan kan de werknemer kiezen tussen een tak 21- en een tak 23-levensverzekering. Hij bepaalt eveneens of er een overlijdensdekking is en de begunstigde(n) van deze eventuele dekking. Hij bezorgt zowel het VAPW-certificaat als de gegevens van de pensioeninstelling die hij heeft gekozen aan zijn werkgever. De werknemer moet een termijn van 2 maanden in acht nemen om zijn aanvraag mee te delen, te wijzigen of af te sluiten.
Verplichtingen van de werkgever
De werkgever heeft een louter administratieve rol. Hij moet de pensioenbijdragen inhouden op het nettoloon van de werknemer en storten aan de pensioeninstelling die de werknemer aanduidt. De werkgever zal er ook voor moeten zorgen dat de individuele keuzes van de werknemers bewaard en eventueel aangepast worden, eventueel met de hulp van zijn sociaal secretariaat. Belangrijk om weten is dat - in tegenstelling tot WAP-pensioentoezeggingen - de werkgever hier niet moet zorgen voor een gewaarborgd rendement (art. 24) of het verlenen van specifieke informatie bij uitdiensttreding.
Fiscale efficiëntie van de VAPW
Laten we de fiscale efficiëntie van de VAPW vergelijken met die van pensioensparen of van de individuele levensverzekering:
|
|
Pensioensparen
3de Pijler |
Individuele Levensverzekering
3de Pijler |
VAPW
2de Pijler |
Premie (bedragen kalenderjaar 2018)
|
Plafond |
960 EUR/1.230 EUR |
2.310 EUR |
3% van het referteloon of 1.600 EUR
(80%-grens) |
Belasting van de premie
|
Belasting-vermindering |
Belastingvermindering van 30%/25%, te verhogen met gemeentelijke opcentiemen
|
Belastingvermindering van 30%, te verhogen met gemeentelijke opcentiemen |
>Belastingvermindering van 30%, te verhogen met gemeentelijke opcentiemen |
|
Premietaks |
0% |
2% |
4,4% |
Belasting van de uitkering |
Belasting op WD (winstdeelname) |
9,25% (op de eventuele WD in een verzekering) |
9 ,25% |
9,25% |
|
Sociale bijdragen Op pensioen- / overlijdenskapitaal |
Nihil |
Nihil |
RSZ-bijdrage van 3,55% + solidariteits-bijdrage van 0 tot 2% |
|
Belasting op vervaldag
|
8% op de reserves op 60 jaar (zonder gemeentebelasting) |
10% op de reserves op 60 jaar (zonder gemeentebelasting) |
10% te verhogen met gemeentelijke opcentiemen |
Financiering
|
Beleggingsvorm |
Interest + WD (Tak 21) en/of verbonden aan het fonds (Tak 23/beleggingsfonds) |
Interest + WD (Tak 21) en/of verbonden aan een fonds (Tak 23) |
Interest + WD (Tak 21) en/of verbonden aan een fonds (Tak 23) (of beleggingsvorm van IBP) |
Fiscale opportuniteit
|
Op basis van gemeentelijke opcentiemen van 7% |
30% belastingvermindering (x 1,07) – 8% vooruitbetaalde belasting = +/- 24% |
30% belastingvermindering (x 1,07) – 2% premietaks – 10% vooruitbetaalde belasting = +/- 20% |
30% belastingvermindering (x 1,07) – 4,4% premietaks - 2% solidariteitsbijdrage – 3,55% RSZ-bijdrage - 10% PB (x 1,07) = +/- 12% |
Het VAPW bereikt dus niet de fiscale efficiëntie van het pensioensparen of de individuele levensverzekering.
Hoe succesvol zal dit nieuwe stelsel zijn?
Ondanks dat slechts ongeveer 30% van de Belgische werknemers geen toegang heeft tot de tweede pijler is het moeilijk om het toekomstige succes ervan te voorspellen. Op basis van de in 2018 door Aon uitgevoerde Pension Survey, biedt circa 20% van de bedrijven met een aanvullend pensioenplan een lagere bijdrage dan 3% voor hun bedienden en 60% van hen een lagere bijdrage dan 3% voor hun arbeiders. Er schijnt is dus wel degelijk een markt voor dit nieuwe stelsel. Laten we echter niet vergeten dat zowel het pensioensparen als de individuele levensverzekering beter scoren op het vlak van fiscale efficiëntie.
Actiepunten
Hoe kan de werkgever deze administratieve verplichtingen vermijden?
Het is belangrijk dat de werkgever zijn werknemers die een VAPW contract wensen aan te gaan, adviseert om na te gaan of ze reeds het maximale bedrag sparen via het pensioensparen en de individuele levensverzekering (langetermijnsparen). Deze beide systemen halen immers een hogere graad van fiscale optimalisatie (zie vergelijkende tabel).
Deze ontwikkeling zal sommige werkgevers ertoe aanzetten om het niveau van hun pensioenplannen te herbekijken teneinde de hierboven vermelde 3% (bijna) te bereiken.
Merk op dat het invoeren van voormelde 3% een tussenstap kan zijn in het kader van de harmonisering van de aanvullende pensioenen voor arbeiders en bedienden, het zogenaamde eenheidsstatuut.